WERELDKAMPIOEN
door Sander de Vaan (eerder gepubliceerd in Hard Gras nr. 74)
Vrijdag 2 juli 2010, kwartfinale.
Ik ga met mijn hand door het haar van mijn zwager. Eén grijs haartje boven zijn linkerslaap, de rest glanst zwarter dan de zwartste raaf.
Vorige maand liet hij het nog bij mijn kapster in Spanje knippen. ‘Muchas gracias,’ zei hij toen de eerste lok op de grond dwarrelde. En bij de tweede lok zei hij het weer. Ze smeekte hem op te houden, anders knipte ze van het lachen nog in zijn oor.
Hoe kan iemand met één grijze haar zomaar dood neervallen? Ik vraag het mijzelf in stilte af, terwijl mijn vrouw het voorhoofd van haar enige broer streelt.
‘Oom Pascal, we gaan vandaag voor jou winnen,’ zegt mijn zoon Maurice (12) wanneer we de rouwzaal verlaten. Hij kijkt alsof hij de winnende treffer persoonlijk achter keeper Júlio César gaat schieten.
Het is intussen vier uur ’s middags en de Markt in Wijk bij Duurstede ligt er verlaten bij. Op dit moment trappen Nederland en Brazilië af in Port Elizabeth. Normaal zouden wij ons voor een tv hebben verschanst, met voldoende proviand om 45 minuten te kunnen blijven zitten. Maar normaal is vandaag iets voor de rest van de wereld.
We lopen zwijgend rond, passeren een café vol Oranjefans. Vrolijke, hypergezonde gezichten. Behalve de blonde jongeman die verstijft als hij per ongeluk naar buiten kijkt en ons ziet. Hij krabt achter zijn oor, bestudeert de nagels van zijn rechterhand, neemt dan een teug bier.
In een ijssalon wordt angstig gegild. We ploffen neer op het terras en bestellen koffie en fris. Het staat nog 0-0, maar Nederland verdedigt slordig en dat is dodelijk tegen die Brazilianen, weet de ober. Dodelijk… Ik heb zin om hem op zijn smoel te slaan.
Het nieuws over de 0-1 door Robinho raakt mij nog minder dan de verstrooide vlieg die net tegen mij aanvloog. ‘Laten we maar naar huis gaan,’ zegt iemand.
*
Afgelopen woensdagmorgen, rond een uur of zeven, drongen de details van het eerder die nacht ontvangen telefoontje pas tot mij door. Ik begon te rekenen. Pascal was op dinsdagavond tien voor twaalf thuis in elkaar gezakt. Op dat moment liepen we ruim tweeduizend kilometer van hem vandaan door het centrum van Murcia. We vierden feest met de Spanjaarden, die Ronaldo’s Portugal hadden verslagen. Zij toeterden, wij bliezen op onze oranje vuvuzela.
Was god soms wreed én rond? Wij waren de enige bezitters van een vuvuzela in onze woonplaats. Dankzij mijn zwager, die er duizend had laten maken, en mijn schoonmoeder, die de blaasbuis uit Nederland had meegebracht. De moeder die nu ontroostbaar om het verlies van haar zoon treurde.
In de eerste weken van het WK spraken Pascal en ik regelmatig over de kanshebbers voor de eindzege. We vonden allebei dat Spanje het beste team had, maar vreesden dat Duitsland of Brazilië uiteindelijk zou winnen. In de groepsfase presteerde Nederland onder de maat, maar volgens mijn zwager bleven ‘wij’ een zeer belangrijke outsider: ‘Als Van Persie het op zijn heupen krijgt, winnen we de wereldbeker.’
Ooit zagen we samen Robin aan het werk tegen Bulgarije. Natuurlijk maakte hij ook die avond een paar prachtige passeerbewegingen, maar die kenden we al van de tv. Dat hij ook zónder bal pure souplesse was, ontdekten we pas daar, in de Arena. Geen voetballer bijvoorbeeld die mooier zijwaarts voortbeweegt: rechte rug, onderarmen in een hoek van negentig graden tegen het bovenlichaam, benen volledig synchroon, in vloeiende, afgemeten passen. Van Persie danste die avond over het gras — zódanig dat de overige veldspelers opeens als noeste zwoegers oogden.
Maar zolang hij daar in de Zuidafrikaanse winter zoekende was, moesten we het doen met een paar mooie Oranje-momenten van Sneijder en Robben. Zo’n pover moyenne zou ons opbreken tegen Brazilië, dacht ik.
‘Wacht maar,’ lachte Pascal één dag voor zijn dood over de telefoon. ‘Focus Pocus en we staan in de finale. En die verliezen we dit keer níet. Deze groep is mentaal zó sterk!’
*
Verdriet is een wonderlijke emotie. Je schudt tientallen huilende mensen de hand en je houdt je moeiteloos goed. Je ziet iemand naderen met wie je ooit in gezelschap van de overledene een half uur slap hebt geouwehoerd en de dijken breken door.
Of: je kijkt naar de tweede helft van Nederland — Brazilië. Gevoelloos, alsof het een korfbalwedstrijd of een pokertoernooi betreft. Maar als de kleinste man van het veld de tweede Nederlandse goal scoort, val je snikkend in de armen van je zoon. Na het laatste fluitsignaal dans je met familie en vrienden in de tuin. Erger, je zet een polonaise in.
Tijdens de nabeschouwing roept iemand dat Pascal die eerste bal van Sneijder langs Júlio César blies. Wij (agnosten, atheïsten, katholieken, remonstranten) zijn het er onmiddellijk mee eens.
Plots krijg ik een gek gevoel. Zó overtuigend, dat mijn hoopvolle verwachtingen in ‘74, ‘78 en ‘98 erbij verbleken: wij worden dit jaar wereldkampioen. Niet dat het mij op dit moment veel kan schelen. Als Nederland er in de halve finale uitvliegt zal ik geen minuut extra treuren. Ik heb mijn taks al bereikt.
Deze nacht blijven we tot laat in de tuin zitten. We drinken bier en witte wijn, halen mooie herinneringen op aan onze zwager, man, zoon, broer, vriend. Wonder boven wonder worden zijn twee kinderen niet wakker van ons gelach.
Die kinderen — je krijgt kippevel bij de gedachte dat ze zich hun vader later amper nog zullen herinneren, maar ze sleuren je onbewust wel weer het leven in. Sara (2) roept overdag vaak om papa, maar zegt evengoed dat ze het héél gezellig vindt, al die mensen in huis. Arthur (6) zoent zo nu en dan een foto van Pascal en rent dan weg om te doen wat hij het liefste doet: in Star Wars outfit op Dino’s jagen.
Vanmorgen hebben Sara, Arthur, neefjes en nichtjes het deksel van de doodskist bont beschilderd. Maurice, Ajax-fan en tot voor kort vaak in de voetbalclinch met zijn oom, verfde het Philips-stadion na, met daarboven in grote letters PSV. Arthur schreef, in spiegelschrift, ‘Dag papa’, zodat papa het vanuit de kist kan lezen.
*
Zaterdag 3 juli.
Sms van een vriendin uit Spanje. Gefeliciteerd. Als we elkaar in de finale treffen kijken we samen!
Hier is iets misgegaan. Wanneer iemand in Spanje overlijdt, komt er meteen een bel-estafette op gang. Vaak wordt de overledene al na 24 uur begraven, dus moet iedereen snel op de hoogte worden gebracht. Rouwkaarten? Welnee… Een advertentie in de krant — hooguit.
Ook in onze vriendenkring is druk rondgebeld, maar blijkbaar heeft iemand haar vergeten. Ik sms terug, met dank en uitleg. Even later gaat mijn mobieltje. Condoleren doe je face to face of, als dit niet kan, via de telefoon.
Of Spanje vanavond van Paraguay wint? Men is optimistisch, maar het wordt niet makkelijk. Fernando Torres — daar maken de meeste Spanjaarden zich de meeste zorgen over. En keeper Casillas is de laatste tijd wel érg verliefd op zijn vriendin, een bloedmooie tv-presentatrice. Laatst stond ze even achter zijn doel. Iker begon meteen te grabbelen.
*
Dinsdag 6 juli, halve finale.
Vanavond bestaat Wijk bij Duurstede uit twee groepen mensen: rouwenden en niet-rouwenden. De rouwenden zijn eenvoudig te herkennen: zij dragen allerlei kleuren, behalve oranje.
Omdat men ruim 500 belangstellenden voor de uitvaart van morgenmiddag verwacht, wordt nu al de mogelijkheid tot afscheid en condoleren geboden. Na een hectische dag, vol laatste loodjes, begroeten wij vanaf zeven uur een lange rij diepbedroefde mensen.
‘Woorden schieten te kort’ — we moeten het diverse malen aanhoren. Ik knik steeds begrijpend, maar in mijn maag knagen twaalf bevers. Schoten er maar woorden te kort om zoiets te zeggen… Doe mij liever een knik met het hoofd, een vertrokken mond, een gestameld ‘Gecondoleerd’…
Na een hand of tweehonderd begin ik mij tussen de tranen door te ergeren aan futiele dingen: een groene bril, een modieuze krul in een snor, een grijs staartje aan een verder kaal hoofd. Tegelijkertijd voel ik zware schaamte opkomen. Rouw kan tot saamhorigheid leiden, maar ook tot oeverloos egoïsme. Maar zeg eerlijk: wat moét je hier, naast de kist, met wijsheden als ‘De échte klap komt straks pas..’ Of: ‘Ze zeggen wel dat tijd alle wonden heelt, maar dat is helemaal niet zo.’ Goedbedoeld, zeker, maar toch… En dan heb ik het nog niet eens over de enkeling die ongevraagd een blik met tragische sterfgevallen uit eigen kring opentrekt.
Op dit soort ogenblikken laat ik mijn gedachten afdwalen naar de vele leuke belevenissen met mijn zwager. Onze gezamenlijke voetbalmiddagen in Nijmegen bijvoorbeeld. Hoe goed NEC soms ook speelde, ons echte hoogtepunt vond in de rust plaats, wanneer we naast het veld in de rij stonden voor een broodje bal en de tactiek voor de tweede helft bespraken. Barreto, moest die het spel niet wat meer naar zich toe trekken? Niedzielan, kon die niet meer in de punt? En nam Pothuizen niet teveel risico door bij iedere corner naar voren op te stomen?
Daarna met een gevulde maag snel weer naar de tribune. Balen van de zoveelste rood-zwart-groene blunder. Genieten van de reactie’s van het publiek: ‘’t Sal tog nie waor sien?’ En, bovengemiddeld vaak dit millennium, ten slotte de vreugde om een zwaarbevochten overwinning.
*
Gesterkt door zoveel mooie blijken van medeleven, lopen we om tien voor negen naar de uitgang van de kerk. Mijn schoonmoeder stapt als eerste naar buiten. Je zou bijna in iets gaan geloven, want op hetzelfde moment klinkt er een enorm gejuich rond het plein. Nederland heeft vast gescoord tegen Uruguay… Eigenlijk hadden we niet anders verwacht. Of zou Uruguay al eerder een goal hebben gemaakt?
Eenmaal thuis praten we na over alle menselijke warmte die we vandaag hebben ervaren. En zien vanuit de tuin hoe Oranje in de verte de finale bereikt.
Tegen middernacht vraagt Maurice of ik met hem het stiftballetje van Van Hanegem wil oefenen, waarmee in 1974 de tweede goal tegen Uruguay werd ingeleid.
‘Ze lieten het net nog een keer zien. De bal ging vooruit, maar toen hij op de grond kwam, stuiterde hij bijna recht omhoog!’
Na drie pogingen houden we er weer mee op. Eén kapot wijnglas is wel genoeg voor vanavond.
*
Woensdag 7 juli.
Een lach is een mooie nalatenschap, zal een bevriende journalist na afloop van de uitvaartdienst opmerken. Er wordt inderdaad veel gelachen tijdens de ceremonie, vanwege de dolkomische anekdotes die enkele sprekers over mijn zwager opdissen. Maar mijn moeder zal later zeggen dat ze nog nooit zoveel mannen heeft zien huilen.
Maurice leest een gedicht voor waarin hij belooft voortaan ook voor PSV te zijn, want: Pascal Schittert Voort. Mijn dochter Sofía (9) draagt een tekst voor van de Griekse Stella Timonidou, die kort voor haar dood schreef dat ze in een ster zou veranderen, vanwaar ze af en toe een praatje met ons zou maken, want we weten dat de doden / leven onder de levenden.
Ikzelf draag een gedicht van Miroslav Holub voor waarin de dood van twee totaal verschillende persoonlijkheden beschreven wordt. Het eindigt als volgt: Ik weet dat het dezelfde dood was. / Maar ik geloof niet dat ze / hetzelfde dood zijn.
Tot slot een persoonlijk gedicht, met voetballink:
Wereldkampioen
Kort na het WK van negentien tweeëntachtig
gierden er zenuwen door een Gelders huis.
Solange en ik (twee prille vlinderbuiken)
blikten bleu naar buiten — bleu en blij,
want in de achtertuin brak een klein,
tenger ventje ons prille vlinderijs.
Met de bal aan de voet, helemaal alleen,
speelde Pascal zijn eigen droomwedstrijd.
We zagen tackles, schwalbes, gele kaarten,
een foute elleboog, een duw- en trekpartij,
maar ook fraaie dribbels, kappen, draaien,
een wondergoal — in blessuretijd.
Na twee ererondes door een kolkend stadion
kwam de Maradona van Malden aan tafel.
Trots monsterde hij zijn zus en mij, en zei:
‘Vanavond is de finale. Kijken jullie dan ook?’
En wij knikten, zagen die avond wederom
hoezeer hij zélf het leven kleuren kon.
Wanneer alle plechtigheden achter de rug zijn en we in Café ’t Hoff het leven van mijn zwager hebben gevierd, besef ik dat vandaag, exact zesendertig jaar na de WK-finale in München, niemand in onze aanwezigheid over Oranje heeft gepraat. Vandaag was Nederland even 500 bondscoaches armer.
*
Vrijdag 9 juli.
Terug in Spanje. Voorlopig in m’n eentje. Er moet weer gewerkt worden. Aan veel balkons wapperen Spaanse vlaggen, op straat lopen tientallen mensen in rode voetbalshirts. Tot het EK 2008 bestond er nauwelijks enige commercie rond La Roja en moest men hier vooral lachen om de Oranjegekte tijdens de toernooien waaraan Nederland sinds 1988 deelnam. Nu is het alom Roja-manía, behalve dan in regio’s als Catalonië en Baskenland, waar veel lieden la Selección nog altijd gelijkschakelen aan het ‘boze’, centrale gezag.
Ook in Spanje heb je twee soorten mensen, als het om condoleren van niet-naasten gaat. Zij die direct op je afkomen en je hun medeleven betuigen, en zij die niet weten wat te doen of te zeggen en je het liefst even lijken te mijden. Maar wanneer we eenmaal in gesprek zijn, komt hij steevast aan de orde: Paul de Octopus. Ik heb weliswaar de afgelopen week wat halve wedstrijden gezien, maar geen minuut randnieuws bekeken of gelezen. Paul en zijn cv zijn mij dan ook volslagen onbekend.
‘Je moet el pulpo heel serieus nemen,’ hoor ik keer op keer. En kort na elf uur vanmorgen klinkt er gejuich bij de boekhouding: volgens Paul gaat Spanje winnen. Ik besluit, als enige Nederlander tussen tientallen Spanjaarden, Duitsers, Fransen en Italianen, het oordeel van die maffe inktvis weg te lachen. Maar even later hangt Maurice aan de telefoon. Hij is nog in Nederland en ziet het niet meer zitten: ‘Octopussen zijn slimmer dan mensen, papa.’
‘Wie zegt dat?’
‘Dat zeggen de mensen.’
‘Dat zeggen de Spánjaarden, maar daar moet je niet op letten. Er komt straks vast wel een aap of een sprinkhaan opdraven die voorspelt dat wij gaan winnen.’
‘Ze hebben al een parkiet gevonden, in Singapore.’
‘Zie je wel?’
‘Maar je zag Paul echt nadenken toen hij voor Spanje koos…’
*
Zondag 11 juli, de finale.
Dat ook de voetbalgod meedogenloos kan zijn, wisten we al. Sevilla-speler Antonio Puerta viel voor het oog van de camera’s neer en zou kort daarop overlijden. De Hongaarse spits Miklos Feher en de Kameroenees Marc-Vivien Foe zakten respectievelijk in Portugal en in Frankrijk in elkaar. En zo zijn er nog wel meer.
Misschien komt het omdat ik inmiddels in de vloekfase ben beland, maar ik blader vandaag vooral in boeken met tragische voetbalverhalen. Garrincha, natuurlijk. Veroverde met één schijnbeweging de wereld, verslond — gezegend met een giga-libido — vrouw na vrouw en zoop zich uiteindelijk het graf in. Velen zouden een leven lang kunnen teren op een fractie van Garrincha’s belevenissen, maar de magnifieke dribbeldreumes ging voor de hoofdprijs, iedere dag en nacht weer.
Dichter bij huis had je Han Engelsman. Een wat dandyachtige figuur die in de jaren veertig bij Quick Nijmegen triomfeerde en in zijn debuutinterland tegen België prompt scoorde. Door de oorlog en de grote concurrentie in de spits van Oranje bleef het bij die ene interland. Engelsman sleet zijn laatste jaren in betrekkelijke eenzaamheid. Zo nu en dan speelde hij een potje driebanden in een Nijmeegs café, maar ook daar had de ex-international weinig aanspraak. In 1990 herkende eigenlijk niemand hem meer, ook de taxichauffeur niet die hem op een winterse dag op de Hatertse brug afzette. Han betaalde braaf, borg het wisselgeld op en sprong zijn dood tegemoet in het Maas-Waalkanaal.
In Jan Mulders De analyticus lees ik over Helmut Rahn, matchwinnaar in de WK-finale van 1954 tegen het grote Hongarije. In plaats van aangenaam oud te worden als dé man van het Wonder van Bern werd hij bijkans mesjogge van alle mensen die hem almaar naar die goal vroegen: ‘Helmut, erzähl noch Mal vom Tor.’
En dan de Brazilianen. Grote voetballiefhebbers als ze zelf beweren te zijn, kotsten ze hun keeper Moacir Barbosa massaal uit, nadat deze in de WK-finale van 1950 in het eigen Maracanã-stadion twee Uruguayaanse doelpunten had geïncasseerd. De gekleurde doelman zou de rest van zijn leven als een paria behandeld worden. Eén keer, in 1963, kreeg hij een cadeau thuisbezorgd: de palen van het ongeluksdoel… Een hartaanval verloste Barbosa pas in 2000 uit zijn lijden.
Waarom lees ik dit allemaal? Wil ik mij rondwentelen in andermans ellende? Wie zal het zeggen. Het is nu acht uur ’s avonds, dertig minuten voor onze Driemaal-is-scheepsrecht-finale. Een mooi moment om in de salon een foto van Pascal op te hangen. Hij lacht. Heeft zicht op de tv.
Focus Pocus. Het komt vanavond goed.
*
Maandag 12 juli.
Vandaag heb ik voor de grap twee oranje oordopjes mee naar mijn werk genomen. Al gauw blijkt dat ik ze maar beter écht in kan doen: de woede bij veel Spanjaarden over het optreden van Mark van Bommel en Nigel de Jong is onverwacht groot. Van Bommel (‘Nigel en ik hebben vaak aan één blik genoeg om te bepalen hoe we het gaan doen’, VI nr. 23-2010) kenden ze nog van zijn Barçatijd, toen hij ook al regelmatig voetballen met schoffelen verwarde. De Jong (‘Ik klets hard de duels in, dat is mijn type spel nou eenmaal’, VI nr. 47-2009) was voor velen een onbekende. Gelukkig heeft het voetbal uiteindelijk gewonnen, zo luidt de Spaanse conclusie.
’s Avonds op de Nederlandse tv blijkt dat men in míjn land daar anders over denkt. Ik hoor een reclameman zeggen dat ‘we hebben laten zien dat we iets kúnnen’(sic) en: ‘we zijn geen Ámsterdams merk meer, maar een Rótterdams merk; ja, een wérkmerk!’
Hebben wij dezelfde wedstrijd gezien? Ik wilde dolgraag dat Oranje zou winnen, maar dan wel met fatsoenlijk spel. Natuurlijk, arbiter Webb deed het onmogelijke om alle tweeëntwintig spelers op het veld te houden en raakte het spoor bijster. En ja, de Spanjaarden lieten zich ook niet onbetuigd, maar als zelfs de immer sportieve Andrés Iniesta begint na te trappen, moet er écht iets goed mis zijn gegaan. Trouwens: hadden ‘wij’ in 2004 en 2006 al niet schoppend en scheldend een groot voetbaltoernooi verlaten?
Gelukkig is daar om zeven uur Hugo Borst, die zich op tv durft te schamen voor het vertoonde spel van Oranje. Zijn interviewer oogt oprecht verbaasd, maar moet hem deels gelijk geven, wanneer Hugo wat venijnige krantenkoppen uit het buitenland voorleest. Op een ander kanaal zegt Mark van Bommel dat hij zich van geen kwaad bewust is. Dat wel: er stond veel op het spel (sic)…
Om tien voor acht belt Maurice. Gisteravond was hij niet te genieten, riep dat hij nooit meer terug wilde naar Spanje. En als hij toch terug moest, zou hij voortaan driemaal per dag pulpo eten. Vandaag klinkt hij weer normaal. ‘Ik heb vanmiddag in de tuin de finale overgespeeld. Oma en mama waren het publiek, Sofía ballenmeisje. We hebben 1-0 gewonnen. Goal van Robben, assist van mij. Net zo’n steekpasje als Van Hanegem!’
Tijdens het achtuurjournaal wordt de verslagenheid in Nederland groot in beeld gebracht. Overal huilende mensen, jong en oud. Oprecht verdriet, ongetwijfeld. Maar is het dezelfde bron waaruit wij de afgelopen dagen onze tranen haalden?
Volkskrantjournalist Willem Vissers schreef onlangs terecht dat voetbal liefde kan zijn. Zo beschouwd kan een wedstrijd je zeker tot tranen roeren. Bijvoorbeeld wanneer een ploeg verliest na mooi, fair, gepassioneerd spel. Bij resultaatvoetbal komt echter geen liefde kijken. Dan wordt het werk: kicken op een cup en centen.
*
Ik doe de tv uit. Kijk naar de muur. Pascal lacht nog hartelijker dan gisteren. Voor het eerst sinds 30 juni voel ik geen verdriet als ik aan hem denk.
Wereldkampioen — hij wel.